HET BELANG VAN AFSCHEID NEMEN……

Door C. van den Hout en L. Zwerts-Verhelst

Het artikel betreft een beknopt verslag van het onderzoek waarop wij in juni 2001 afstudeerden aan de Katholieke Universiteit Brabant onder begeleiding van Prof. dr. R. Kleber. De titel van dit onderzoek is: ‘Het belang van afscheid nemen: een specificatie van de factoren die van invloed zijn op de verwerking van ouders bij het overlijden van hun kind door een ongeval’.

Na dit beknopte verslag zal worden ingegaan op de invloed die de verschillende hulpverleners hebben op het verloop van de verliesverwerking van ouders.

Tenslotte zal besproken worden wat ouders, die deelnamen aan ons onderzoek, adviseren aan hulpverleners.

Verslag van het onderzoek

Onderzoeksopzet
Er was sprake van een correlationeel onderzoek.

Onafhankelijke variabele was het feit dat mensen geen afscheid meer hebben kunnen nemen van het lichaam van hun overleden kind. Afhankelijke variabelen waren de scores op een vragenlijst omtrent rouwreacties ( De ‘Inventory of complicated Grief’’ van Prigerson et al., -1995-), een vragenlijst met betrekking tot algemene gezondheid (De ‘General Health Questionnaire – 28’ van Goldberg –1972-) en een vragenlijst inzake schokverwerkingsreacties (de Nederlandse bewerking van de ‘Impact of Event Scale –15’: de SVL – 15  van Brom en Kleber (1985).

Voorspeld wordt dat personen, die géén afscheid meer hebben kunnen nemen van hun overleden kind, op alle lijsten een hogere score behalen dan personen die nog wél afscheid hebben kunnen nemen.

Het onderzoek is retrospectief omdat aan de proefpersonen gevraagd werd terug te kijken op de dood van hun kind en alles wat daar mee samenhing.

De onderzoeksgroep.

De uiteindelijke onderzoeksgroep bestond uit 66 ouders, waarvan het meest vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de respondenten bedroeg 49.9 jaar. De jongste ouder was 33 en de oudste 67. Hun woonplaatsen zijn verspreid over het hele land.

Slachtoffers.

Het gaat in totaal om het overlijden van 55 kinderen, waarvan het meeste jongens. Het jongste kind was 2 jaar en het oudste kind over wie een vragenlijst is ingevuld was 36. Hun gemiddelde leeftijd bedroeg 17.5 jaar. De meeste ongevallen gebeurden op de leeftijd van 16 jaar. Van deze groep kinderen zijn 81% van de kinderen overleden als gevolg van een verkeersongeval, 9% bij huiselijke ongevallen, 6% door verdrinking, 2% door een bomaanslag en 2% wordt vermist (in dit geval vermissing na een vliegtuigongeluk).

De meeste kinderen waren op slag dood (64%) terwijl anderen nog tot 4 dagen na het ongeval leefden. In de meeste gevallen betrof dit kinderen die in coma raakten, meteen of kort na het ongeval.

Voor 42% van de ouders is het overlijden van hun kind korter dan vier jaar geleden, en voor 58% van de  ouders gebeurde het ongeval van hun kind langer dan vier jaar geleden.

Afscheid .

In 68% van de  gevallen kregen de ouders nog de mogelijkheid om afscheid te nemen van het lichaam van hun kind. In alle andere gevallen ( 32%) was dit, om verschillende redenen niet meer mogelijk. Bij 4 kinderen kon afscheid genomen worden van een deel van het lichaam.

Van de  ouders die wél afscheid hebben kunnen nemen van hun kind heeft ongeveer de helft hun kind thuis opgebaard. De andere ouders namen afscheid in het mortuarium.

Enkele wetenschappelijke bevindingen voortkomend uit de onderzoeksresultaten

-    Mensen die afscheid genomen hebben van hun kind blijken een veel grotere mate van psychisch welbevinden te hebben dan mensen die hier de mogelijkheid niet meer toe hebben gehad. Zij hebben in het bijzonder veel minder last van depressieve klachten.

-         Mensen die hun kind thuis hebben opgebaard rapporteren op alle onderzochte gebieden (psychisch welbevinden, verliesverwerking en traumaverwerking) de minste klachten. Er kan bij hen gesproken worden van een normaal beloop van de rouw terwijl bij alle andere ouders sprake is van ‘gecompliceerde rouw of ernstiger’.

-         Het is opvallend dat mensen die hun kind één of enkele malen in een mortuarium gezien hebben, gemiddeld dezelfde mate van klachten rapporteren als mensen die hun kind helemaal niet meer gezien hebben. Duidelijk wordt dus dat onder ‘afscheid nemen’ eigenlijk het thuis opbaren moet worden verstaan.

-         Ouders van kinderen die op slag dood waren na het ongeval hebben meer problemen met de verliesverwerking dan ouders waarvan hun kind nog 1 tot 36 uren geleefd heeft. Frapant omdat men meestal geneigd is te zeggen dat een langdurig ziekbed een ander verloop van de verliesverwerking laat zien dan een verlies dat zeer plotseling is. Het blijkt echter dat enkele uren hierbij al een verschil maakt.

-     Ouders van kinderen die overleden zijn, terwijl er iemand van het gezin aanwezig was, rapporteren minder klachten dan ouders waarvan dit niet het geval was. Het betreft hier klachten die betrekking hebben op een verstoorde verlies/schokverwerking en depressieve klachten.

Bij alle voorgaande factoren speelt “controle” een grote rol. Indien ouders meer controle hebben omtrent het gebeuren, ervaart men een grotere beheersbaarheid en dit uit zich in een beter verloop van de verliesverwerking.

Bijvoorbeeld: Bij thuis opbaren bepaalt men zelf wanneer men naar het kind gaat, het ligt in zijn / haar eigen omgeving zodat emoties beter te leiden zijn. Dit in tegenstelling tot het op afspraak naar een mortuarium gaan, waar men het kind vaak in een nogal kille ruimte ontmoet.

Als het kind nog enkele uren leeft vindt er een proces plaats waarin ouders al kunnen denken over eventuele rituelen indien het kind overlijdt. Men kan het kind nog levend  voelen. Dit alles in tegenstelling tot een plotseling overlijden waarbij dit alles niet mogelijk is.

Indien iemand van het gezin aanwezig is geweest bij het ongeval krijgen ouders een gedetailleerde uitleg over het gebeuren. Zij blijven dan met veel minder vragen zitten dan ouders waarbij dit niet het geval was.

De volgende factoren, die binnen dit onderzoek specifiek zijn onderzocht, blijken géén invloed te hebben op het beloop van de verliesverwerking: de verstreken tijd oftewel ‘ hoe lang is het geleden dat het kind is overleden?’ , de leeftijd van het kind en de ernst van de verwondingen.

De invloed van hulpverleners.

Het moge duidelijk zijn dat het afscheid kunnen nemen van het overleden kind een zeer belangrijke factor is binnen de verliesverwerking. Tevens komt naar voren dat afscheid nemen in de vorm van ‘ thuisopbaring’  de meest minst negatieve gevolgen heeft. Veel ouders echter zijn, soms onder invloed van het gedrag van hulpverleners, niet tot thuisopbaring gekomen. Wanneer een kind is overleden en ouders komen toegesneld wordt hen vaak door hulpverleners (brandweer, politie, ambulancepersoneel) geadviseerd dat het wellicht beter is voor hen, hun kind niet meer te aanschouwen. Soms zijn lichamen  dusdanig verminkt  dat men zich afvraagt of de aanblik hiervan de ouders wel goed doet. Ouders zijn geschokt, doen hierdoor precies wat de hulpverlener hen zegt. Pas veel later  ontstaan de problemen en vragen zij zich af waarom zij toen niet anders hebben gereageerd. Op het moment dat de hulpverlener zijn/haar advies geeft (‘Het is wellicht beter dat u uw kind niet meer ziet’ ) wordt de weg om te komen tot  afscheid nemen (en specifiek tot thuisopbaring) al afgesneden.

Uiteraard spelen niet enkel hulpverleners als politie, brandweer en ambulancepersoneel spelen hier een belangrijke rol. Zij zouden, door hun gedrag,  bepaalde mogelijkheden niet bij voorbaat uit moeten sluiten. De uitvaartondernemers  zijn echter de hulpverleners bij uitstek, die bepaalde mogelijkheden ook uit zouden moeten/willen voeren. Veel lichamen kunnen dusdanig verbonden worden dat deze later toch ‘toonbaar’ zijn. Ouders kunnen dan zelf nóg beslissen of zij hun kind naar huis laten komen.

Belangrijk is ook dat ouders zo exact mogelijk geïnformeerd worden omtrent de toedracht van het gebeuren. Ouders willen het gebeuren a.h.w. als een film voor zich kunnen zien. Ook hier zijn vaak misverstanden over wat wel en niet vertelt kan/zal worden. Hulpverleners bepalen hiermee wat iemand aan kan en wat goed of niet goed voor hem/haar is.  Ook hier is weer niet enkel een rol voor politie, brandweer, ambulance, SEH-verpleegkundigen etc weggelegd, maar ook  voor een ieder die bij het ongeval en de uitvaart betrokken is. De film houdt niet op wanneer de dood geconstateerd wordt. Er gebeurt dan nog heel veel met het lichaam van het kind voordat dit daadwerkelijk begraven of gecremeerd wordt.

Let wel: alle onwetendheden worden door ouders zélf ingevuld. Het zijn juist deze fantasieën die hen nog meer van hun stuk brengen. Misschien is de werkelijkheid wel niet zo schokkend dan de mogelijkheden die men zelf bedenkt….!

Suggesties van ouders aan hulpverleners.

In een bijlage binnen het totale onderzoek is aan ouders gevraagd wat zij hulpverleners zouden willen adviseren. Voor deze bijlage is gebruik gemaakt van een zestal half-gestandaardiseerde interviews. Deze interviews werden als een soort voorstudie gebruikt om te komen tot juiste items in een zelf gemaakte vragenlijst. Deze vragenlijst bestond uit items die de belevingen en ervaringen van ouders van overleden kinderen in kaart probeerden te brengen. Er werd tevens ingegaan op de rol van de hulpverleners en de ervaringen van ouders hiermee. Het accent werd hierbij gelegd op de tijd tussen het overlijden tot aan de uiteindelijke uitvaart/crematie. Bovendien verschafte zij allerlei demografische gegevens.

Ouders van overleden kinderen kwamen tot de volgende adviezen:

Hulpverleners zouden niet voor de ouders moeten beslissen of zij hun (misschien verminkte) kind nog willen zien. Zij moeten hen helpen met het afwegen van de voor- en nadelen van deze beslissing. De uiteindelijke keus zou primair bij de ouder moeten liggen.

Men geeft aan dat hulpverleners duidelijk moeten zijn: niets verzwijgen, ouders overal over informeren.

Hulpverleners moeten ouders, daar waar mogelijk, tijd geven om over de beslissingen die zij moeten nemen na te kunnen denken. Tijdsdruk is door velen als zeer kwalijk ervaren.

Hulpverleners zouden beter geïnformeerd moeten zijn omtrent de invloed van hun gedrag als hulpverlener. 

Zij zouden goede voorlichting moeten geven met betrekking tot de mogelijkheden omtrent de verzorging, opbaring, uitvaart en begrafenis of crematie. Alle mogelijkheden moeten bespreekbaar zijn, zodat ouders zelf keuzes kunnen maken.

Men zou ouders moeten stimuleren om zoveel mogelijk zelf te doen, met name thuis opbaren. Men kan ouders over een drempel helpen door bijvoorbeeld de verzorging van het lichaam van het kind met hen samen te doen. Er wordt hierbij nadrukkelijk gewezen, door meerdere respondenten, dat wanneer men verwondingen op een nette manier zou verzorgen en verbinden, er dan vaker sprake zou kunnen zijn van het thuis opbaren van het kind. Veel mensen, die geen afscheid hebben kunnen nemen van hun kind hebben het idee dat dit op zulk een wijze toch mogelijk zou zijn geweest.

Wanneer men geen afscheid heeft kunnen nemen van het kind of daarvoor gekozen heeft vraagt men hulpverleners uitdrukkelijk hen toch te informeren omtrent de verzorging van hun kind: is het lichaam dan nog wel gewassen, heeft mijn kind kleren aan in de kist, kan ik wellicht kleren of andere spulletjes meegeven etcetera.

Eén opmerking komt vaak terug: ‘ veel luisteren en weinig zeggen’.

Unaniem geven de respondenten aan dat men de ouders de mogelijkheid moet geven om afscheid te nemen van (een deel) van het lichaam van hun overleden kind.

Lisette Zwerts-Verhelst (44) en Corine van den Hout (44) zijn in juni 2001 afgestudeerd als psycholoog in de gezondheidszorg. In het kader van hun afstudeeronderzoek hebben zij gekeken naar factoren die van invloed zijn op de verliesverwerking van ouders van kinderen, die door een ongeval om het leven zijn gekomen. Omdat de resultaten van dit onderzoek van belang kunnen zijn voor de hulpverlening aan deze ouders willen zij enkele resultaten publiceren in de vakbladen van de diverse hulpverleners die bij dergelijke ongevallen betrokken kunnen zijn zoals politie, brandweer, ambulancehulpverleners, spoedeisende hulp personeel en uitvaartbegeleiders. Dit in de hoop dat ouders, die in de toekomst met een dergelijke gebeurtenis te maken krijgen, hier baat bij hebben.

L. Zwerts-Verhelst is momenteel werkzaam als psycholoog bij verpleeghuis Eikendonk in Waalwijk, C. van den Hout part-time als psycholoog bij de GGZ Oost-Brabant en part-time als ambulanceverpleegkundige bij de GGD Midden-Brabant. Daarnaast zijn zij beide werkzaam binnen hun maatschap Verhelst-v.d.Hout. Zij verzorgen hier o.a.trainingen voor opvangteams ( het betreft hier opvang na – beroepsgebonden- schokkende gebeurtenissen) binnen bedrijf of instelling.

Indien u vragen heeft m.b.t. boven beschreven onderzoek of geïnteresseerd bent in literatuurverwijzingen kunt u contact opnemen met Corine van den Hout of Lisette Zwerts-Verhelst.

E-mail:

 

Terug naar boven.Naar boven